Zeevissers richten zich vaak op één specifieke soort – zoals zeebaars of gul – en proberen daar zoveel mogelijk of juist een uitzonderlijk groot exemplaar van te vangen. Soortenjagers die een uitstapje maken naar de zee zijn juist op zoek naar veel verschillende soorten vis (groot of klein). Hier geven we je een aantal tips om verschillende soorten zeevis te vangen.
1. Haak op maat
De keuze van de grootte van de haak is maatwerk per soort. Mik je op vis van een klein formaat, dan pak je kleine haakjes. Vis je op een soort die groter kan worden, dan kies je voor een wat grote(re) haak. Zorg als soortenjager daarom voor een goed gesorteerde (magnetische) hakendoos met daarin zowel piepkleine haakjes als een flinke kabeljauwhaak.
Juist met minihaakjes – denk aan maat 18 of kleiner – vang je vaak de speciale soorten. Uiteraard beginnen ook vissoorten die respectabele afmetingen kunnen bereiken als klein visje, dus die pak je zo ook mee. Vul je assortiment dus eens aan met wat kleinere haken en knoop hier vooraf wat onderlijntjes mee die je in een ‘rig wallet’ stopt. Zo grijp je nooit mis en kun je snel schakelen.
Door onderlijnen met verschillende haakmaten in een rig wallet op de pak te hebben kun je snel van montage wisselen.
2. Klein, maar fijn
Wie variatie in zijn vangst wenst, dient af te wisselen met aassoorten. Neem dus altijd zagers én pieren mee. Zijn er witjes – een soort kleine zagers – voorhanden? Pak die ook mee, want deze zijn perfect om op een klein haakje (maat 10 tot 16) te prikken voor kleiner spul zoals lipvis, grondels en slijmvissen. Garnalen of mosselen kunnen ook goed werken, maar maak het jezelf ook niet te moeilijk. Met drie soorten aas zit je meestal wel goed.
Neem de porties niet te groot, want voor kleinere vissoorten gebruik je maar weinig aas. Om het lekkers goed te presenteren, zet je het aas eerst op de haak en knip je het daarna bij met een schaartje. Zo heb je maatwerk zonder al teveel gepriegel. Zou je dit niet doen, dan worstel je om een mini stukje aas beet te pakken en op de haak te zetten – waarbij de aantrekkelijke sappen vaak verloren gaan.
3. Gaten zoeken
Rotsbodembewoners zoals de gehoornde slijmvis of groene zeedonderpad vang je meestal niet bovenop de stenen, maar juist in de kieren en gaten hiertussen. Om deze hotspots te vinden laat je jouw rig recht naar beneden zakken in een kier of gat op een stenig stuk, waarna je de montage om de pakweg dertig seconden zo’n twintig tot vijftig centimeter verplaatst.
Kom je daarbij een dieper gat tegen, dan zal je merken dat de hengeltop een stuk dichter bij het wateroppervlak komt te staan. Vaak voel je het werpgewicht echt in een gat vallen of wegzakken. Dat zijn meestal de hotspots, dus sta dan ook niet gek te kijken als je tientallen vissen uit één gat trekt.
4. Bodemtypen
Vissoorten zoals schar en wijting houden van een zandbodem, terwijl bijvoorbeeld zeedonderpadden en slijmvissen de voorkeur geven aan een stenige bodem. Er zijn ook liefhebbers van modderbodems, zoals tong en pitvis. Mik je op een mix aan vissoorten, dan doe je er daarom goed aan verschillende typen bodem te bevissen. Een stenige ondergrond is schaars langs de Nederlandse kust, maar op sommige plekken wel te vinden. Dit soort terrein herken je vaak doordat stenen zichtbaar boven de waterlijn uitsteken.
Ook is het raadzaam om bij laagwater op onderzoek uit te gaan en te speuren naar mooie, stenige bodems die je vervolgens met vloed bevist. In enkele gevallen heb je zelfs de luxe van stenen onder de kant en zand binnen het bereik van een knappe worp. Dan kun met twee hengels tegelijkertijd op zowel zand- als steensoorten vissen.
5. Twee emmertjes water halen
Tijdens het zeevissen sta je geregeld op een hoge kade of bovenop flinke basaltblokken. Even water halen om bijvoorbeeld je handen mee schoon te maken is dan best lastig. Een spons aan een touw biedt uitkomst in zo’n situatie. Gooi de spons in zee, haal hem met behulp van het touw terug en daarna kun je je handen natmaken, afspoelen of je materiaal schoonspoelen. Zeker bij het hanteren van kleine vis zijn natte handen extra belangrijk. De vaak tere schubben raken gemakkelijker los, dus pak kleine vis altijd met natte handen beet.
In plaats van een spons kun je ook een opvouwbare emmer aan een touw knopen. Dit heeft als voordeel dat je met een emmer gemakkelijk een ‘cuvet’ vult. Dit handige mini-aquarium gebruiken soortenjagers om de micro-vangst goed te kunnen bekijken en fotograferen. In een cuvet zet de vis zijn vinnen vaak mooi op en zijn de vinstralen beter te tellen, wat het op naam brengen van de soort ook veel gemakkelijker maakt.
6. Een pond veren
Zeevissers vissen meestal op de bodem, maar juist in de waterlagen tussen de bodem en het wateroppervlak kunnen grote scholen vis zwemmen. Voor het vissen in die zone komen de ‘veertjes’ in beeld. Verenpaternosters zijn namelijk uitermate geschikt om mee op zoek te gaan naar pelagische soorten.
Dat zijn bijvoorbeeld de makreel en horsmakreel, maar ook wat minder bekende soorten zoals de zandaal, smelt en koornaarvis. Verenpaternosters wegen bijna niets, dus neem gerust een hele verzameling mee in verschillende maten. Zeker ook de kleine maten, want dit zijn vaak de exemplaren die voor bijzondere vangsten zorgen. Loop je ergens toevallig tegen microveertjes aan? Schaf die dan blind aan, daar ga je bij het soortenjagen zeker geen spijt van krijgen.