De herfstmaanden oktober en november markeren de overgang van zomervis naar wintervis. Je kunt nu nog zomergasten zoals zeebaars en tong vangen, maar inmiddels melden zich ook winterklanten als schar en wijting. Wij zetten de verschillende zeevissen op een rijtje die je in deze periode kunt vangen.
Zeebaars
Oktober en november zijn de laatste maanden van het zeebaarsseizoen. In deze periode is het soms bikkelen vanwege het onstuimige herfstweer dat zich bij tijd en wijle aandient, maar wie doorzet kan worden beloond met hele mooie vangsten. De zeebaarzen vreten zich nu vol voor de naderende winter en zijn op hun dikst en sterkst. Daarbij zijn ze in deze periode vaak bijzonder gretig en hebben ze tevens geen enkele moeite met grote prooien, dus het (kunst)aas mag van een behoorlijk formaat zijn.
Op een rustige en vrijwel windstille herfstochtend kan een flinke topwaterplug bijvoorbeeld voor een kolkend wateroppervlak en hartverzakkende aanbeten zorgen. Anderzijds kan een forse zuidwester de boel onder water flink op zijn kop zetten en de baarzen helemaal wild maken voor jouw king size shad of plug. Zoals gebruikelijk bij het zeebaarsvissen is succes niet gegarandeerd, maar tot diep in de herfst doorvissen kan bijzonder lonend zijn. Ruim je zeebaars-set dus zeker niet te vroeg op!
Tong
Hoewel de tong bekendstaat als een typische zomervis, kun je de ‘scheefsmoel’ ook in het najaar vangen. Zeker als het zeewater niet snel afkoelt is het in oktober en november nog goed tongvissen. Waarde tong ’s zomers overdag niet snel het zand uitkomt aangezien hij niet van fel zonlicht houdt, kun je in de herfst op bewolkte dagen wel prima zaken doen. Daarbij is het verstandig om met een van beide hengels wat dichter onder de kant in een mui te vissen. Zeker rondom laagwater is een onderhands worpje uit de losse pols al voldoende voor de tong – en niet zelden tongen van formaat.
Heb je een kuil gevonden waar zich tong schuilhoudt, dan kun je daar soms meerdere exemplaren vangen. Qua aaskeuze kun je alle kanten op (zagers, zeepieren, tappen of cocktails hiervan) en ook prima aan de slag met wat ouder spul dat al flink stinkt. De tong heeft namelijk een uitstekend reukvermogen: rondom de bek zitten honderden tastdraden waarmee hij zijn voedsel ‘ruikt’ en opspoort. Die bek is klein, dus prop de haak – langstelig, maat 6 of 8 – niet vol maar houd de portie bescheiden en de haakbocht vrij. Tenslotte is het belangrijk dat je onderlijn mooi plat op de bodem ligt. Werp dus
uptide (stroomopwaarts) in, geef voldoende lijn nadat het werpgewicht de bodem heeft bereikt en vis desgewenst met afhouders.
Wijting
Het wijtingseizoen start grofweg rond eind oktober wanneer de nachttemperatuur onder de 10 °C duikt. Dan komt
Merlangius merlangus in groten getale onder de kust om op garnalen te jagen. In oktober en november worden ook hele mooie formaten wijting gevangen. Verre worpen zijn een pre, want zeker de grotere exemplaren zitten vaak iets verder weg. Zodra het echt winters koud wordt – ijzige oostenwind en vorst – dan trekt deze rover achter de garnalen aan die dieper water opzoeken.
De wijting komt later nog wel terug bij zachter weer, een winterzonnetje doet soms al wonderen, maar niet meer zo massaal als in het begin van het seizoen. Zoek naar stekken met diep water (minimaal 6-8 meter) binnen werpbereik – bijvoorbeeld pieren, kades, havenhoofden en golfbrekers – als je overdag gaat vissen. Doe dit vanaf het strand zo’n twee uur voor tot twee uur na laagwater zodat je al wat meer richting het diepe water opschuift. In het donker heeft ondiep en helder water duidelijk een streepje voor aangezien daar dan garnalen uit het zand komen die op zoek gaan naar voedsel. Naast de zeepieren of tappen op de haken kun je je uitleven qua het versieren van je haaklijnen – wijting is een nieuwsgierige vis die felle kleuren zeker weet te waarderen.
Schar
Wanneer de watertemperatuur medio oktober begint te zakken, arriveert de schar onder de kust. Daar blijft-ie zo tot februari, mits het zeewater niet te koud wordt (minder dan 4°C). In tegenstelling tot de bot waagt de schar zich niet in ondiep water, zodat pieren, havenhoofden, strekdammen en stranden met diep water nabij dé stekken zijn om Limanda limanda te belagen. Overdag is het vaak noodzakelijk om je onderlijnen – met zo min mogelijk toeters en bellen – ver weg te zetten om diepere geulen en gaten te bereiken, maar in het donker komt de schar wat dichter onder de kant en zijn worpen van 120 meter geen vereiste.
Het is wel belangrijk dat de zee rustig is: met een razende getijdenstroom, harde wind of storm is de schar tamelijk passief. Pas zodra het minder hard stroomt – zoals vlak voor hoog- of laagwater – wordt deze platvis actief. Aangezien schar een felle rover is die niet zo kieskeurig is, kan je met tal van aassoorten aan de slag – en dat mag zelfs een beetje stinken. Ook gezouten zeepieren (die je in de koelkast of diepvries een paar maanden goed kunt houden) zijn in trek bij de schar. Zorg in ieder geval voor voldoende aas om op de relatief kleine haken – maat 4 – van je onderlijnmontage, want als de schar er dik zit kan het hard gaan.